Last Tango; een voorstelling over de vergeten doden

Een paar maanden terug werd ik door Pauline Wijnen -onvermoeibaar artistiek leidster van Het Weeshuis van de Kunst– (en ja, Halbe Zijlstra en co hebben écht hun best gedaan om de kunst in een weeshuis te stoppen, liefst zo’n Oliver Twist-achtig weeshuis met één keer eten per dag en de zweep voor wie zijn mond opendoet) gevraagd om in het kader van het HiStories festival in De Bilt een korte voorstelling te maken op het Verloren Kerkhof.

Het Verloren Kerkhof is de plek waar vanaf het eind van de 19e eeuw tot aan de Tweede wereldoorlog de mensen werden begraven die niet terecht konden (of mochten) op één van de reguliere, Christelijke kerkhoven in de gemeente. Alcoholisten, zelfmoordenaars, uitschot, maar ook Joodse onderduikers die gedurende de oorlog een natuurlijke dood stierven en die niet op de officiële begraafplaatsen ter aarde konden worden besteld; zij kwamen terecht op het Verloren Kerkhof.

Het Verloren Kerkhof was een plek in het Leijense Bos. Een open plek tussen de bomen, zonder officiële aanduiding, zonder grafstenen, zonder uitvaartcentrum. De lichamen van de overledenen werden door de veldwachter op een boerenkar naar het terrein getransporteerd, om daar zonder omhaal of ritueel in het graf te worden gelegd. Een boompje op het graf markeerde hun laatste rustplaats. In de gemeentearchieven is nauwelijks informatie te vinden over zij die hier werden begraven. Een paar bijnamen -Betje Bitter, Dirk de Korstkop-, dat is het wel. Aantallen, data, achtergrond, reden van overlijden: het blijft gissen.

Samen met tangoschool Tango La Zapada maak ik met spelers van Theater in ’t Groen een kleine voorstelling op deze plek. Het is raar om te spelen op een plek waar je letterlijk over de lichamen van de overledenen loopt; het dwingt tot ingetogenheid en contemplatie. We baseren de voorstelling enerzijds op bestaande teksten rondom verlies en verlangen, en anderzijds op de tango, een levende, gepassioneerde dans over bloed en vuur. Dit contrast wordt het thema van de voorstelling.

En ook gaat het over de mensen die nu -of in ons recente verleden- nog vergeten sterven. De vluchtelingen die naamloos en anoniem verdrinken in de Middellandse zee. De eenzamen, wiens lichaam pas na drie maanden -en klachten over stankoverlast- wordt gevonden. De soldaten uit de wereldoorlogen die zijn verdwenen, en wiens botten soms pas na jaren weer tevoorschijn komen. Een laatste, allerlaatste dans.

De voorstellingen van ‘Last tango’ zijn te zien op 18 en 19 april. Kijk op Het Weeshuis van de Kunst voor de laatste info.

De passie van Dirk Tanghe: oftewel, stop het gelul

Ik herlees het boek over de geschiedenis van De Paardenkathedraal. Voor wie het niet weet: De Paardenkathedraal was het Utrechtse theatergezelschap wat vanaf het begin van de jaren ’90 tot aan ongeveer de eeuwwisseling het theater hier in de stad nationaal en internationaal op de kaart wist te zetten. Onbetwiste leider van de groep: Dirk Tanghe.

Dirk Tanghe

Dirk Tanghe was een theatraal wonderkind. Flamboyant, manisch, creatief, destructief, alcoholist, inspirerend… zijn voorstellingen, waaronder De getemde feeks, De Vrek, Romeo en Julia, Tartuffe, August August, en zijn absolute magnus opus Een midzomernachtdroom hebben mij als -toenmalig- jonge theatermaker blijvend beïnvloedt. Het was speels, beeldend, muzikaal, confronterend, snijdend, onverwacht: het is moeilijk om theaterervaringen van 20 jaar geleden in woorden te vangen, maar nog steeds staan sommige beelden van de voorstellingen op mijn netvlies.

Een van Dirks kwaliteiten als regisseur was het vormen van een ensemble. Ik heb in het verleden met meerdere van zijn spelers gesproken, en ze waren allemaal onder de indruk van zijn vermogen om een groep spelers (incl. de figuranten) binnen de kortste keren om te vormen tot een groep. Een groep waarin mensen zich veilig voelden, bereid waren extremen aan te gaan, confrontaties durfden op te zoeken, en zich met huid en haar over wilden geven aan de grillen van hun onberekenbare regisseur.

Een Midzomernachtdroom

Wat daarin zo in het oog sprong was de vanzelfsprekendheid en de losheid van het acteren. Ik zie nog Paul Disbergen als gefrustreerde regisseur het amateur-ensemble bij elkaar proberen te houden in Een Midzomernachtdroom. Of Barry Atsma volkomen op zijn gemak als een aap door de keuken slingerend, terwijl hij Freule Julie probeert te imponeren. De spelers hadden zich hun rol zo eigen gemaakt, dat je als publiek bereid was de meest extreme gedragingen te accepteren.

Vanochtend was ik bij een training van een niet nader te noemen grote bank. De jonge trainees moesten zich presenteren, hun ‘brand’ overbrengen. Wat zijn je kwaliteiten, wat maakt je uniek, waardoor onthouden mensen jou? Het waren leuke, aardige, beleefde, jonge medewerkers. Ze deden hun best, en we kwamen best een eind. Maar tussendoor vroeg ik me een meerdere malen af: “Hoe zou Dirk dit hebben aangepakt?’

Hij zou ze “bij hun kladden hebben gevat”, alle hoeken van de kamer hebben laten zien, ze tot op hun bot hebben uitgekleed om te komen tot wat ‘echt’ is. Geen gelul, geen modieuze termen als ‘personal brand’ of dat soort geleuter. De bank zou er niet blij van zijn geworden: hun jonge trainees worden door een alcoholistische, Vlaamse wildeman ontdaan van alle bullshit.

Wat zou dat goed zijn geweest, dacht ik later. De jonge trainees op laten gaan in een orgastische, Dyonisische rondedans van ongecontroleerde passie. Om tien uur ’s ochtends een fles drank erin gieten, de remmen los, en op zoek gaan naar waar de essentie van iemands persoonlijkheid ligt. Geen modieus gewauwel, maar alle Managementboek in de fik steken, om er in je blote kont omheen te dansen. Wil je authenticiteit? Je kunt het krijgen!

Dirk Tanghe is van de aardbodem verdwenen. Hij is depressief, drankverslaafd, en zijn laatste regie (In België) dateert volgens internet van 15 jaar geleden. Maar ik koester zijn voorstellingen. Ze hebben een onuitwisbare indruk op me gemaakt, ze zijn nog steeds een bron van inspiratie voor me, ze appeleren aan mijn creativiteit, en ze zijn een graadmeter voor Waarheid. De paradox dat spelers in zijn stukken oprechter, authentieker en geloofwaardiger waren dan de goedwillende deelnemers in mijn training baart me zorgen, en doet me nadenken over mijn eigen rol op het gebied van training en opleiding.

“In het echt is het anders!”; hoe valide zijn rollenspelen in assessments?

Ze worden gevreesd, soms gehaat, en er wordt zelden naar uitgezien: assessments, en dan met name de rollenspelen daarin. Ik werk vijfentwintig jaar als rollenspelacteur, en ik kan niet anders dan concluderen:  er hangen risico’s aan het gebruik van rollenspelen in assessments.

De opzet van zo’n rollenspel is over het algemeen vrij simpel. De kandidaat krijgt wat voorinformatie over de te verwachten situatie (“Je bent manager bij een middelgrote verffabriek, en je gaat een gesprek voeren met Hans. Hans is een gemotiveerde medewerker, maar de laatste tijd lijkt hij er met zijn hoofd niet meer helemaal bij te zijn…etc.”). Na de voorbereidingstijd gaat de kandidaat het gesprek in, waarbij de acteur in kwestie divers gedrag vertoont om te kijken hoe de kandidaat daarop reageert. Een assessor of psycholoog observeert het gedrag van de kandidaat, en interpreteert dit op grond van een aantal gedragsindicatoren. Aan het eind rolt er een score uit. Meer of minder geschikt.

Over de validiteit van rollenspelen is veel gepubliceerd, met wisselende conclusies. Een onderzoek van Van Hasselt, Hersen en Bellack signaleert een duidelijk onderscheid tussen het gedrag van proefpersonen (in dit geval kinderen) binnen een rollenspel in vergelijking met hun ‘natuurlijke gedrag’ (zoals geobserveerd door leerkrachten), terwijl St. Lawrence, Kraskey en Moore betogen dat er een sterke correlatie is tussen het gedrag van kandidaten in een rollenspel en in ‘het echt.’ Ander onderzoek komt onder andere van Bellack, Hersen en Turner Wie de literatuur induikt vindt geen eenduidig antwoord.

Wat zijn mijn eigen bedenkingen bij de inzet van rollenspelen binnen assessments? Het zijn er een aantal, maar uiteindelijk komen ze allemaal neer op de vraag: hoe representatief is de fictionele situatie ten opzichte van iemands gedrag in het echt? Dit is nl. de crux: het uitgangspunt van een assessment is dat het gedrag van de kandidaat binnen een fictionele situatie vergelijkbaar is met diens gedrag in de werkelijkheid, bij een vergelijkbare situatie. Maar welke omstandigheden zijn er nodig om te zorgen voor deze representatie? En in hoeverre zijn ze na te bootsen?

In hoeverre is de complexiteit van een werksituatie na te bootsen in een simulatie?

Een van de grootste beperkingen is het gebrek aan gezamenlijke ‘geschiedenis’.  In veel rollenspelen wordt uitgegaan van een gemeenschappelijke achtergrond. “U kent Hans als een moeilijke collega.” “U weet dat Els slecht in het team ligt.” “Pieter is u opgevallen als een ambitieuze medewerker.” Feiten ontbreken hier echter, en de info blijft globaal. Is Pieter altijd ambitieus, of geldt dat slechts voor bepaalde aspecten van zijn werk? En hoe wil hij zijn ambities verwezenlijken: gaat hij over lijken, of heeft hij het enkel een keer aangegeven in een voortgangsgesprek? In het echt is dit soort info cruciaal voor het bepalen van een strategie, maar hier ontbreekt de voorkennis. En als Pieter wordt aangesproken, reageert hij timide, fel, teruggetrokken? Is hij sociaal? Eenkennig? De kandidaat weet het niet, en moet maar zien wie hij of zij tegenover zich krijgt.

Een ander probleem is de onduidelijkheid van de fictieve functies. In een serie assessments die ik ooit deed was de kandidaat tijdelijk ‘eindverantwoordelijk’ voor een bedrijf. Wat de bevoegdheden zijn, wat  de eventuele gezagsrelatie is, welke taken er van hem worden verwacht, of hoe dagelijkse routines worden uitgevoerd (zoals in dit specifieke geval het reserveringssysteem en de klachtenprocedure) bleef vaag. Het gevolg was dat er regelmatig conflicten tussen de acteur en de kandidaat ontstonden over de invulling van de fictie. Collega’s gingen een eigen leven leiden (“Ik heb net met Arjen gesproken…”), kantoren werden groter of kleiner, procedures werden verschillend geïnterpreteerd… Uiteindelijk kon er na afloop vooral iets worden gezegd over het spelimprovisatie-vermogen van de kandidaat.  

En tenslotte ontstaat er vaak een gekunstelde situatie wanneer er uiteenlopend gedrag moet worden getest. Rollenspelacteurs moeten de overgang van het ene naar het andere gedrag (boos, verdrietig, opstandig, behoefte aan steun) binnen een korte tijdsspanne (vaak 10-15 minuten) op een logische en geloofwaardige wijze kunnen spelen, ongeacht de reacties van de kandidaat. Het effect is maar al te vaak ‘onlogisch’ gedrag van het personage. En is hoeverre is het gedrag van een kandidaat op ‘onlogisch’ gedrag van een acteur representatief voor diens gedrag in de werkelijkheid? Kun je het gedrag van een kandidaat ten opzichte van een medewerker betrouwbaar beoordelen, wanneer die medewerker het ene moment in snikken uitbarst, om vijf minuten later intimiderend en instrumenteel-agressief gedrag te vertonen?

Over de objectiviteit versus subjectiviteit van de beoordelaar is ook het nodige geschreven, dus daar wil ik hier op dit moment niet dieper op ingaan, al wil ik wel graag de aandacht vestigen op dit artikel, van gedragswetenschapper Martijn van Beek, die promoveerde op de validiteit van het interpreteren van non-verbaal gedrag binnen politieverhoren. Er zijn een aantal significante overeenkomsten (zoals de invloed van spanning, en de mate van zelfvertrouwen bij de beoordelaar) tussen verhoren en assessments.

Na bovenstaande gelezen te hebben komt wellicht de vraag op: hoe is een rollenspel binnen een assessment dan wél betrouwbaar te maken?

(Wordt vervolgd)

Filmen met scholieren

Samen met leerlingen van scholengemeenschap Aeres uit Maartensdijk (en met onmisbare hulp van Sanne van der Zee achter de camera) heb ik de afgelopen zomer een korte film gemaakt over de geschiedenis van landgoed Eyckenstein. We verdiepten ons in de geschiedenis van het landgoed, en de relatie met het tijdperk van Patriotten en Orangisten aan het eind van de 18e eeuw. De leerlingen kwamen met suggesties voor scenes, die ik uiteindelijk uitschreef, en geschikt maakte voor verfilming.

“Eskimo’s leggen hun bejaarden toch óók op een ijsschots?’…

… is de titel van een van de eerste toneelstukken die ik schreef. Het was een muzikale parodie op de gebeurtenissen, en vooral de commotie, rondom de aangespoelde bultrugwalvis ‘Johannes’ in 2012. Samen met studenten van de Dutch Academy of Performing Arts maakte ik een voorstelling rondom de vraag: waarom hebben we in onze maatschappij toch zo’n moeite met de dood?

De komende weken zal ik steeds meer toneelteksten die ik de afgelopen jaren heb geschreven hier publiceren. Reageren op de toneelstukken is van harte welkom, ze zonder toestemming gebruiken niet.

De link naar het script van ‘Eskimo’s ‘vind u hieronder.

https://drive.google.com/file/d/15Svnt6_xJ_YvBgKDwemxkFfSEUNHzrJe/view?usp=sharing

‘Mariecken’ zoekt het hoger op.

Over twee-en-halve maand zijn de voorstellingen van de nieuwe Theater in ’t Groen voorstelling ‘Mariecken uit Nijmegen’. Een stuk wat zich letterlijk afspeelt tussen hemel en hel. Om alvast te kunnen oefenen in het werken met hoogteverschillen weken we een paar repetities uit naar een andere locatie. Kijk op www.theaterinhetgroen.nl voor meer info.

Improvisatie en wendbaarheid: hoe ga je om met een ontploffend bed?

“Okay, Bram, jij hebt tijdens een one-night stand het bed gedeeld met Els, maar je bent vergeten een condoom om te doen. Bij het ontwaken tref je in haar slaapkamer een immense poster aan van Adolf Hitler. Els, jij wilt al jaren een kind, en vannacht heb je iemand opgepikt om het cafe, in de hoop dat hij je kan bezwangeren. Je bent overtuigd antisemiet. Bij het ontwaken bemerk je dat de man naast je besneden is. Speel de scene uit. Succes.”

Het zal aan het eind van de jaren ’80 – begin jaren ’90 zijn geweest dat ‘Theatersport’ opkwam. Het fenomeen werd in Nederland geïntroduceerd door theaterdocent Henk Hofman (toendertijd verbonden aan de opleiding Creatieve Therapie), en raakte al snel immens populair, zeker toen het cabaretduo ‘De Lama’s’ het op televisie brachten. In een iets rustiger -en meer volwassen- versie kreeg het vorm in het NPO-programma ‘De vloer op’, waarbij acteurs aan de hand van een gegeven opdracht een toneelscene moesten improviseren.

‘Theatersport’ kwam uit Canada, en was bedacht door theatermaker en -docent Keith Johnstone. Indertijd was zijn boek ‘Impro’ verplichte kost op elke theateropleiding, en je kon geen workshop volgen of scriptie lezen of ‘Impro’ kwam vroeger of later om de hoek kijken. ‘Theatersport’ bestond uit een aantal spelimprovisatie-vormen, die door twee teams werden gespeeld, terwijl het publiek suggesties voor de scenes mocht doen. Het resultaat varieerde meestal van ‘enorm grappig’ tot ‘pijnlijk genant.’ De suggesties van het publiek waren soms slim en inspirerend, maar vaker pijnlijk en ongrappig (“Wat voor beroep heeft dit personage?” “Een gynaecoloog!” ).

Theatermaker Keith Johnstone

Het merkwaardige was dat veel van de ‘games’ waar een wedstrijd uit bestond oorspronkelijk bedoeld waren als speltrainings-instrumenten voor acteurs. De opdracht ‘Je mag om de beurt maar één zin zeggen’ werd bedacht omdat veel van Johnstone’s studenten aan de theateropleiding van Calgary de neiging hadden elke actie op het toneel uit te stellen, en er vooral over te willen praten. “De typemachine” (één acteur ‘typt’ zo snel mogelijk een verhaal en leest het hardop voor, terwijl andere acteurs het uitbeelden) ontstond om spelers te trainen niet vooruit te denken over de scene. De essentie van Johnstone’s methodiek bestond niet uit het spelen van allerlei theaterspelletjes, maar uit het bewust maken dat je als acteur moet reageren op wat er om je heen gebeurt. Niet plannen, maar incasseren. Niet ontwijken en blokkeren, maar accepteren wat de situatie je brengt. Als tijdens de scene je bed ontploft, je partner bezeten is van de Duivel, of je merkt dat je nog maar een half uur te leven hebt: deal with it!

Theatersport: wees flexibel ten opzichte van jezelf en van je omgeving.

Momenteel ben ik in het kader van mijn afstuderen aan de masteropleiding Serious Gaming bezig met het maken van een assessment-game, die erop gericht is om te onderzoeken in hoeverre mensen beschikken over ‘Veranderkracht’. Deze term kun je vervangen door ‘wendbaar leren’ of ‘agile learning’, maar in essentie komt het op hetzelfde neer: ben je in staat om te leren flexibel om te gaan met veranderende omstandigheden? Dit kan op micro-niveau (hoe ga je als docent om met leerlingen die met hun mobieltje in de klas komen), maar ook op macro-niveau (hoe gaat de mensheid om met veranderende klimaatomstandigheden?).

Er zijn een boel theorieën over ‘Veranderkracht’, en een aantal zullen de komende tijd in deze blog nog langskomen. Een theorie die ik alvast wil memoreren is die van Marc Coenders. Hij onderscheidt 4 gebieden waarop mensen ‘wendbaar’ kunnen zijn: perspectieven, netwerken (sociale omgeving), instrumenten en werkwijze, en resultaten. Verrassend genoeg is dit precies wat er in een doorsnee improvisatiescene op het toneel aan de hand is!

Bij een willekeurige impro-scene moeten de spelers zich continue aanpassen. De relatie met de ander verandert, beelden en verwachtingen idem dito, doelen moeten worden hergeformuleerd, acties aangepast… Kortom, een improviserende acteur is steeds bezig ‘wendbaar’ te zijn. En dit is exact wat Johnstone in zijn boek stelt: accepteer wat er op je pad komt, ga ermee om, veroordeel het niet. De spelers moeten flexibel zijn, hun eigen verwachtingen en plannen loslaten, en volkomen ‘in het hier-en-nu’ zijn.

Het zou al te mooi zijn om mensen die zich moeten ontwikkelen op ‘Veranderkracht’ naar het dichtbijzijnste culturele centrum te sturen voor een cursus Theatersport. Maar het is wél interessant om te kijken welke trainingsvormen die Johnstone heeft ontwikkelt ook bruikbaar zijn op het gebied van ‘agile learning’ of ‘wendbaar leren’ of ‘veranderkracht’. Elke goede acteur kent de waarde van improviseren: binnen een veilige (theater)- setting kunnen experimenteren met divers gedrag, zonder dat er consequenties aan hangen. Wanneer een serious game diezelfde veiligheid kan creëren, ontstaan er voor de speler legio mogelijkheden om te oefenen in ‘Veranderkracht’ of ‘wendbaar leren.’ En valt er ook nog genoeg te lachen…

Bekijk hier de TEDx van Keith Johnstone. of lees hier de pdf van zijn boek Impro .